Gilberte Vanthorre (°1926)

“Als je tegen de veertienjarige Gilberte had gezegd dat ze 96 zou worden in WZC James Ensor, was ze waarschijnlijk nogal geschrokken.”
Gilberte Vanthorre Oude Foto

Gilberte Vanthorre staat in WZC James Ensor beter bekend onder de bijnaam Speedy. “Die naam is er gekomen van toen ik nog met mijn rollator voorbij stoof”, vertelt Gilberte, “Toen stapte ik zo snel dat niemand me kon volgen. Een dame die me voorbij zag wandelen zei: “Daar is ze weer, onze Speedy Gonzales” en sindsdien sta ik zo bekend.”

 

Nu wordt Gilberte omringd door vele andere bewoners, maar als enig kind was het stiller in huis. Toch was er altijd iets te doen: “Mijn ouders hadden een meubelzaak. Het was logisch dat ik boekhouding zou leren, zodat ik in de zaak kon werken. Ik verrichte daar al het bureauwerk én stond mee in de winkel om te verkopen. Dag in, dag uit en zeker ook op zondag. Dat was een must!” Toen Gilberte trouwde, moest ook haar man, Robert Gevaert (Bert), eraan geloven: “We woonden in bij mijn ouders en ook Bert hielp in de meubelzaak.”

Gilberte leerde hem kennen in een toneelclub, toen ze achttien was. “Bert kwam net terug van Duitsland, waar hij voor twee jaar gedeporteerd was”, vertelt ze, “Hij was lid van de toneelvereniging waar ik me net had aangesloten. Samen voerden we heel wat sketches op. Zijn groepje ‘de Lachzaaiers’ - waar ik ook bij zat - was toen heel bekend.” Bert componeerde ook eigen songs. Zo schreef hij het liedje ‘Mien Zeekapiting’, dat nu gezongen wordt door Lucy Loes. Op elk optreden in de residentie vragen de verzorgers dat plaatje voor Gilberte aan, ter nagedachtenis aan haar man die in 2005 overleed.

96 jaren wijsheid

Welke historische gebeurtenis of periode is je het meest bijgebleven? 

Tijdens de oorlog kende Gilberte’s gezin moeilijke tijden: de meubelzaak bleef vier jaar lang dicht, dus ging haar vader elders werken, zodat er toch brood op tafel kwam. En dat mag je letterlijk nemen, want in die tijd was het echt zoeken naar eten. “Mijn vader ging toen haring ‘steamen’ en verkopen”, vertelt Gilberte, “Al was het eerder een soort ruilhandel tegen andere producten als boter, kaas of een lekkere boterham.”

Ook de jeugd moest zorgen dat er eten was: “Zo gingen we met de fiets naar de boeren om boter of aardappelen te schooien. Maar je moest heel goed opletten, want de Duitsers hielden je tegen. Als je geen bewijspasje had, mocht je niet door of kreeg je een boete. Maar je eten pikten ze sowieso! De mensen in de straat hielpen mij: ze gingen voor hun deur staan en deden teken dat ik langs de hoven mocht, tot ik voorbij die Duitser was en weer verder kon fietsen.”

“Toen de oorlog voorbij was, gingen al mijn vriendinnen verder studeren aan de normaalschool, maar ik moest onmiddellijk terug naar de zaak van mijn ouders. Als de oorlog langer had geduurd, had ik toch graag voor onderwijzeres gestudeerd.”

Welke gelijkenissen en verschillen vallen je op tussen vroeger en vandaag? 

“De kinderen van nu zijn veel te bedorven: ze krijgen alles wat ze willen. Zij hebben het nu voor het zeggen. Wij hadden vroeger niks te zeggen. Je mocht geen initiatief nemen en er werd gewoon niet naar je geluisterd. Je (groot)ouders beslisten alles. Ik zeg niet dat dat weer zo moet zijn als vroeger, maar ze moeten wel beleefd opgevoed worden.”

Welke goede raad zou je geven aan de jonge mensen van vandaag?

“De wijze raad die ik jongeren zou willen geven is: pas je aan aan de omstandigheden en houd je aan de regels. Je moet niet over de grens gaan, want dan kom je waar je niet wil zijn. Als je ouders je bijvoorbeeld vragen om om twaalf uur naar huis te komen, moet je niet om één uur thuiskomen.”